zondag 19 januari 2014

HET TOSCANE VAN HET NOORDEN

“Kom jij uit Groningen? Dat is niet aan je te horen”
Dit ‘compliment’ heb ik vaak moeten incasseren.
Mijn reacties waren óf zouteloos slap (“Denk je echt dat alle Groningers, meer dan een half miljoen mensen, plat praten?” - “De meeste Groningers spreken Algemeen BESCHAAFD Nederlands, hoor”) óf treurig defensief (“Ik ben ook geen echte Groninger, ik woon hier pas vanaf 1982” – “Mijn vader is in Groningen geboren, ik ben dus maar een halve Groninger”).
Mijn vader, geboren in de Singelstraat in Groningen, een Stadjer dus, schaamde zich het grootste deel van zijn leven voor zijn Groningse tongval. Hij heeft ons in Utrecht en Den Haag, samen met onze Utrechtse moeder, bewust opgevoed met zo smetteloos mogelijk ABN. Zelfs als we met het gezin op bezoek waren bij onze rasechte Groningse grootouders en bij onze ooms en tantes, begenadigd met het zangerige Stads-Gronings, volhardde mijn vader in zijn neutrale braaftaal.
Ik weet dat er veel Groningers waren, en nog steeds zijn, zoals mijn vader: té bescheiden, té vaak schaamtevol over hun Groningse wortels, bang om vanwege hun taal als achterlijk en boers weggezet te worden. Mensen uit ‘Holland’ lachen ons nog steeds uit met hun mislukte imitatie: Maatsienietsoor’n ha, ha. Het is de vraag of er echt zoiets als Randstedelijke arrogantie bestaat, maar veel Groningers zijn er wel bang voor.

In 1982 zijn mijn vrouw en ik met onze kinderen vanuit Utrecht naar Groningen verhuisd. Mijn ouders, in de zeventig inmiddels, kwamen vanuit Den Haag graag logeren in onze oude pastorie, midden in het dorp. Pas toen heeft mijn vader zijn schaamte voor het Gronings langzaam afgelegd. Op een dag hoorde ik hem op het tuinpad met onze bejaarde buurvrouw praten: in volleerd Gronings, stoer en plat. Daarna ging hij vaak naar onze dorpskapper: niet vanwege de moderne coupe maar om Gronings te praten met de wachtende klanten en de kapper. De schaamte voorbij… Hij voelde zich veilig, hij durfde weer trots te zijn op zijn Groningse taal en cultuur. Zo werd hij ook lid van de Stichting Oude Groninger Kerken (www.groningerkerken.nl), die ruim zestig (vooral middeleeuwse) kerken met liefde beheert en helpt restaureren.
“Groningen”, zei mijn vader wel eens pathetisch, “is het Toscane van het Noorden. Niet zo erg hoor dat bijna niemand dat weet. Want dan blijft het lekker rustig.”
(Een even vooruitziende als bizarre vergelijking, denk ik nu. Nog steeds hebben die Italianen, alle beloften van Berlusconi ten spijt, het puin van de Toscaanse aardbevingen in de Abruzzo van 2012, L'Aquila van 2009, Assisi van 1997 en 1993 niet of slechts ten dele opgeruimd... De bevolking van Middelstum en Bedum in tentenkampen? Rutte belooft dat er snel verbetering komt...)

We hebben met onze aardgasmiljarden de verkeersinfarcten van het overvolle Westen van Nederland opgelost met zes-baans autowegen, hoge snelheidstreinen, goederenspoorlijnen, landingsbanen en havens, terwijl er nauwelijks werd geïnvesteerd in de zieltogende economie van ons Groningerland. Nu staan veel van onze huizen en onze eeuwenoude kerken te scheuren door de aardbevingen.
Maar het allerergste: we werden door ‘Den Haag’ en door de Randstad niet serieus genomen. Eerst werden we voorgelogen en bedrogen, daarna uitgelachen als cultuurloze boerenpummels die niet eens fatsoenlijk Nederlands kunnen praten. Kleinzielig zijn we niet, maar dát heeft ons Groningers diep in ons hart gekwetst
Wellicht hebben we onszelf in de hoek gezet, wellicht hebben we ons veel te lang geschaamd en met de pet in de hand om geld en erkenning gevraagd.
Maar nu weet ik zeker dat mijn vader (God hebbe zijn ziel)  ‘Groningers in Opstand’ gesteund zou hebben. Hij zou onmiddellijk de petitie ondertekend hebben:
KOP D’R BIE EN D’R VEUR!